Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
54
Brief aan Ds. Francken.


voor myn zaak bestaan zou in de harten der vrome gemoedelyke Christenen. Neen, ik stoot dat bondgenootschap niet van my af, zelfs niet door de betuiging dat ik geen Christen ben. Ik roep uw hulp en de hunne dringend in. Misschien zal ik overwinnen met en door die banier, al mag ik my niet voegen daaronder.

Ja, ik roep die hulp in voor de zaak waaraan Havelaar’s veelbewogen leven gewyd was, de zaak waarvoor hy werkte en leed, en voor welke hy zoo gaarne wil bezwyken, als maar dit bezwyken het punt van uitgang worde van den weg die er leidt tot herstel!

Neen, gemoedelyke Christenen, ik sta niet verre van u. Hoe zou ik vèr van u staan…ik die den zichzelf vergetenden Havelaar schetste, van u die uw geloof heb gegrondvest op ’t altaar van ’n verheven zelfoffer?

Neen, ik sta niet verre van u! Want al geloof ik niet, ik wenschte, als gy, te kunnen gelooven wat ik eens hoopte!

En als ik geloofde? O, denkt ge dat ik my dan zou bezighouden met boeken maken? Met Ministerien van Kolonien, met Wawelaars-karikaturen, en zulke voddery?

Neen, ik zou naar Insulinde gaan, waar millioenen behoefte hebben aan de wetenschap van het ééne noodige.

Helaas, ikzelf bezit die wetenschap niet! Ik ben als de milioenen daarginder, zonder nog hun kinderlykheid.

Maar ik zou er heen gaan, als ik Christen was.

O, ware ik een Christen!

Dáárheen, dáárheen, om te verkondigen wat dàn voor my, als thans voor u, zou wezen het woord des Eeuwigen Levens. Dáárheen, waar ’t gemoed zoo ontvankelyk is voor indrukken van reinheid, liefde, deugd, heiligheid, onsterfelykheid…