Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
55
Brief aan Ds. Francken.


Want luider dan elders verkondigen dáár de Hemelen Gods eer, en het uitspansel Zyner handen werk.

Ja, dáárheen zou ik gaan, waar elke palm ’n gebed ruischt, waar de bloemen reukofferen, waar de geheele natuur ’n tempel is…één tempel vol pracht en majesteit, vol weerklank van den naam: Jehovah, Jehovah…van den naam desgenen die niet wonen kan in bouwsel van des menschen hand…

Maar dit is poëzie! Dat alles is my leugen! Want ik kan Hem niet bevatten, noch in ’n tempel, noch in de Natuur, noch in ’n leerstelsel.

O, als ik geloofde, als ik Christen was, zou ik niets meer, niets anders willen zyn dan Zendeling.

Ik werp m’n vorm weg, en groet u broederlyk!

Amsterdam,
Augustus 1860.

Multatuli.




(Naschrift van 1865.) Men begrypt, hoe ik er aan hecht dat deze brief bewaard blyve. Hy rechtvaardigt de verandering van myn toon, sedert 1860. Toen er duidelyk bleek dat er in my geen bondgenoot was te vinden voor de geloovery, hebben die »vrome gemoedelyke eenvoudige Christenen” zich voor-aan gesteld in de reien der Schmoels. Tegen ’t einde van 1860 werd ik gedurig lastig gevallen door dominees. Eens telde ik elf bezoeken op één dag. Sommigen wilden my overhalen om Christen te worden, maar de meesten beweerden dat ik ’t al was…op ’n klein beetje na! En dit kleine beetje kwamen zy me brengen, in de gedaante van vermaningen, preeken, verhandelingen en traktaatjes. Zonderling dat ze nooit op ’t denkbeeld kwamen hoe laag ik op hen had mogen neerzien, by ’t bedenken dat al die lui toch eigenlyk nooit iets degelyks hadden uitgericht, terwyl ikzelf ’n moeielyk leven van arbeid, stryd en offer achter den rug had. Maar ik dacht hieraan niet, en