Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/39

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Zij is roods terstond door het gemis van don onaangenaamen reuk van L. ruderale te onderkennen. Over hare Synonymie raadplege men Kuntze. B. V. Brandenburg XX VII. p. 178, Ascherson Ibid. XXXIII p 108 en Winckler Ibid. p. ,106. Zij werd ook in Amerika van uit Europa ingevoerd.

Myagrnm perfoliatum L. werd ten vorigen jare door den Heer Heukelss, evenals Cerinthe minor ter afbeelding in de Flora Batava toegezonden, doch de Vereeniging bezat geen exemplaar dezer planten, waarom ik in mijn vorig verslag deze slechts even aanstipte (zie Arch. 3. I. p. 579). De eerste plant werd ons nu echter toegezonden vooreerst door den Heer Heukels als gevonden bij Deventer door de Heeren Westerhof en Peteri, en ook door den Heer Kok Ankersmit die haar in 1S98 bij de Meelfabriek te Deventer inzamelde.

Het geslacht Myagrum staat vlak bij Neslia, behoorende beide tot de Cruciferen met niet openspringende nootachtige vruchten, zonder kleppen, beide slechts met een 1-zadig hokje. De verschillen tusschen Myagrum en Neslia bestaan daarin dat bij het eerste geslacht de kelk 2 eenigszins zakvoormige aanhangsels vertoont, de groote meeldraden aan don voet een weinig vergroeid zijn, het hauwtje lederachtigkurkig is, omgekeerd hartvormig aan den voet versmald en naar boven toe in twee ledige ruimten verwijd is, terwijl het een weinig samengedrukt en door den stijl gekroond is; bovendien is do plant kaal, zeegroen; bij Neslia daarentegen is de plant met vertakte haren bezet, in het hauwtje bijna bolvormig-lederachtig en de kerk aan den voet gelijk.

Myagrum Perfoliatum L. wordt bij Boissier aldus beschreven: bladen gaaf of iets gegolfd, de onderste langwerpig in den bladsteel versmald, de basus met twee oortjes lancetvormig iets toegespitst, terwijl de bloembladen weinig grooter zijn dan de kelk en de hauw-