Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/50

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

driehoekig-lancetvormig, de bloemkroon die slechts even buiten de kelk uitsteekt heeft een korte buis en een smallen zoom; kroonschubben uitstekend, langwerpig, borstelvormig; nootjes horizontaal, in de breedte gerekt, kort gesnaveld, rimpelig, aan den voet met een vliezigen, opgeblazen gladden ring. Het verspreidingsgebied dezer plant omvat Sicilie en Noord-Oost Afrika.

Digitalis lutea L.
Bloemen loodrecht afstaande, vereenigd in een lange aarvormige eindelingsche en eenzijdige tros; bloemstelen korter dan de kelk, aan den top niet verdikt, glad evenals de bloemas. Kelk glad met lijn-lancetvormige, scherpe, schuins opstaande slippen, die omzoomd worden door ver afstaande klierige haren. Bloemkroon hoogstens 2 c.M. lang, van buiten glad, geel-wit, fluweelig en ongevlekt van binnen, buis-klokvormig, versmald naar den voet, vervolgens buikig en weder dichtgesnoerd bij de keel, bovenlip tweedeelig, met scherpe lobben; de zijdelingsche zeer scherp; de onderste langer, ovaal, stomp. Kapsel eivormig-kegelvormig, klierig behaard. Bladen van onder Week, van boven groen en glimmend, niet gerimpeld, fijn gezaagd, glad op het oppervlak, gewimperd, met weinig vooruitspringende zijnerven, de onderste stomp, in een bladsteel versmald, de bovenste afgerond aan den voet, zittend, aangespitst. Stengel rond, opgericht, glad enkelvondig, zeldzamer vertakt.

De plant komt voor in boschrijke bergen, langs steenige oevers van bijna geheel Frankrijk. Zij ontbreekt of komt hoogst zelden langs de kusten voor. Ook in West- en Zuid- Duitschland inheemsch, terwijl zij zelden in tuinen gekweekt wordt. Ook langs de Maas bij Luik werd zij waargenomen. In de beschrijvingen komen enkele punten voor, die bij de plant niet joist blijken te zijn. Bij al de planten in 's Rijks Herbarium zijn noch de kelk, noch de bloemstelen glad, doch bij allen min of meer klierig behaard. Als onderscheidings-