Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/56

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

wellicht moge men de reden voor dit verschijnsel zoeken in omstandigheid, dat weinige A. elatius in haar geheel inzamelen.

Alopecurus triculatus L.
Eenjarig, wortel vezelig, Stengels zodevormend, opgericht of opstijgend; bladen lijnvormig glad, onderste bladscheeden cilindervormig, bovenste urnvormig-opgeblazen, pluim aarvormig eivormig of langwerpig met 1 — 2 aarvormige zijtakken; kelkkafjes bijna lederachtig, sterk samengedrukt bijna tot aan het midden vergroeid en zijdelings buikvormig-bultig, boven het midden plotseling driehoekig, spits, op de kiel langharig, overigens glad; buitenst kroonkafje iets langer dan de kelkkafjes, eenigszins scheef, spits, aan den voet genaald, naald tweemaal langer dan de kelkkafjes, binnenst kroonkafje ontbrekend.

De plant komt voor in Engeland, West en Zuid Duitschland, Oostelijk en Zuid Frankrijk, Italië, Sicilnië, Dalmatië, Spanje en Noord Afrika. In Duitschland op weiden in het boven Moesel gebied, vooral bij Metz, hoofdzakelijk ten Westen van den Rijn.

Uit het voorgaande blijkt dat de aanwinsten voor onze Flora niet onbelangrijk zijn.

Behalve een aantal ingevoerde planten, wier plaats in ons land voorloopig wel geen blijvende zal zijn, werden toch enkele der vroeger als aangevoerde planten waargenomen soorten op nieuw geconstateerd. Zeer belangrijk in dit opzicht is Erica cinerea, die reeds door de Gorter voor ons land werd opgegeven, doch steeds tot de zeer twijfelachtige inlandsche soorten bleef behooren. Zoo blijkt telkens meer en meer dat de Gorter's opgaven zeer betrouwbaar zijn. Eveneens heb ik in mijn weerslag gelegenheid gehad te wijzen op nog andere planten, wier verspreidingsgebied zich uitbreidt of die door nauwkeurige nasporing in grooter omtrek