Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/57

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

bekend werden. Juist bij het eindigen van mijn overzicht keerde de Heer Goethart terug uit Weerd, van waar, hij Spiranthes cillatum Rich. en Carum verticillatum Koch., medebracht. De eerste teruggevonden te Stramproy, de groeiplaats door van der Sande Lacoste ontdekt, en ook in de nabijheid daarvan, terwijl de tweede evenzoo door van der Sande Lacoste niet al te ver van de tegenwoordige vindplaats, bij Maarhees en bij Sterksel werd aangetroffen. Reeds vroeger werd zij door Dr. F. Dozy bij Leende gevonden. Over deze vondsten mogen wij ons ten zeerste verheugen. Zoo moge hier nog aan Digitalis lutea L. herinnerd worden.

Mijn verslag handelt slechts over hetgeen voor ons herbarium tot nog toe is ingezonden; ik weet echter dat door de algemeene opwekking tot natuuronderzoek, dat door het maaandschrift »de Levende Natuur" niet weinig bevorderd wordt, er nog meerdere werkelijk inlandsche planten gevonden zijn, waarvoor het bewijs-materiaal ons nog ontbreekt, doch waarvan ik in een volgend verslag waarschijnlijk wel zal kunnen melding maken.

Een opwekking om ons te steunen in het doel, dat de Vereeniging zich voorstelt, behoef ik aan de hier aanwezige leden niet te doen — toch zijn er verscheidene leden van wier werkzaamheid wij nimmer iets hooren. Hun toe te roepen, brengt ook gij uw steentje bij tot voltooiing van ons gebouw, zal mij wel veroorloofd zijn; maar als medebestuurder van het werk, waaraan wij allen arbeiden, wil ik u aanraden, laten de steenen, die gij aanbrengt, gaaf zijn; met stukken kunnen wij slecht voortbouwen. Inderdaad er wordt soms zooveel ingezonden, waaraan men met moeite de soort kan bepalen, wegens het onvoldoende der exemplaren. Dit kan goed zijn bij soorten, waarvan maar een enkel exemplaar gevonden werd, doch meestal is dit niet het geval. Laat ieder onzer trachten te bewerken, dat er goede exemplaren worden verzameld, wat in alle opzichten aanbevelingswaardig is. Ik hoop niet dat gij