Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

mij door deze opmerking van ondankbaarheid zult willen beschuldigen; integendeel ik wil u hier van mijn dankgetuigen vooreerst voor het geduld waarmede gij mijn verslag hebt aangehoord maar bovenal voor alles wat ieder in het belang der Vereeniging heeft tot stand gebracht. Ik hoop ook in het vervolg op uwen steun te mogen rekenen, want in gemeenschappelijk overleg kunnen wij ons doel bereiken, dat is een volledige kennis der Nederlandsche Flora.

Door den Heer Dr. J.W.C. Goethart, werd als Conservator Herbarii en Bibliothecaris, volgens Art. 22 der Statuten het volgende Verslag over het Vereenigingsjaar 1898/99 uitgebracht:

M. H.

Het verslag over den toestand van het Herbarium en de Bibliotheek der Vereeniging, waartoe Art. 22 der Statuten den Conservator de verplichting oplegt, kan ditmaal zeer kort zijn.

Mijne ambtsbezigheden lieten mij niet toe veel tijdtebesteden aan onze verzamelingen, zoodat ik het dubbel op prijs stel dat mijn voorganger in de betrekking van Conservator, onze tegenwoordige Voorzitter Dr. L. Vuyck mij mijn taak bijna geheel uit handen heeft genomen.

Hoezeer ik echter die hulp ook waardeer, toch hoop ik dat voortaan mijn eigen aandeel in de vervulling der Conservatorplichten belangrijk grooter zal kunnen zijn.

Bij de aanvaarding van mijn tegenwoordig ambt vond ik de collecties geheel geordend en met uitzondering van het Herbarium van den Bosch tot één Stamherbarium vereenigd, zoodat mijne taak zich bepaalde tot het in orde houden van dit herbarium en het inschikken van nieuwe inzendingen van grooteren en kleineren omvang. Daarnaast werd de revisie van het Phanerogamenherbarium door den Heer Vuyck