Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/78

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
Bijlage tot de 68ste Vergadering der Ned. Bot. Vereeniging.

Fossiele Diatomeeën-Laag

Bij

Renkum.



Een der laatste onderzoekingen waarmede Prof. Suringar zich in het laatste gedeelte van zijn leven heeft bezig gehouden, was het onderzoek der Diatomeeën-aarde bij Renkum. Een kleine opgave voor dit Archief was door hem reeds gereed gemaakt, terwijl nog talrijke aanteekeningen over dit onderwerp door hem werden nagelaten. Reeds werd door hem op de Vergadering van 5 Febr. 1898 (Arch. 3. I. p. 389) een korte mededeeling gedaan, waarin hij berichtte dat hij reeds een 40-tal soorten had kunnen determineeren, terwijl telkens weer nieuwe soorten, zij 't ook in gering aantal, werden aangetroffen. Het schijnt mij uit pieteit voor den overledene het meest gepast deze lijst hier onveranderd weer te geven, maar ook uit de aanteekeningen diegene te vermelden waarover de gegevens zeker genoeg schijnen om de soort met juistheid te kunnen aangeven.

Het hiervoor vermelde bericht had echter de opmerkzaamheid getrokken van den Heer J. Kinker te Amsterdam, zooals het Bestuur der Vereeniging bleek uit een briefwisseling met den Heer K. Bisschop van Tuinen. De Heer Kinker, die dezelfde Diatomeeënaarde had onderzocht, vond daarin een aanmerkelijk geringer aantal soorten en vermoedde dat Prof. Suringar zich aan eene overdreven soorten makerij had schuldig gemaakt. Uit lag echter zoozeer buiten het karakter van onzen overleden Voorzitter, dat het dan ook algemeen erkend werd dat het verschil in rijkdom aan soorten

Ned. Kruidk. Archief. 3e Serie. II. le Stuk. 5