Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/79

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

66

niet afhankelijk was van de persoonlijke inzichten van de waarnemers, veelmeer dat schillen in de plaatselijke gesteldheid van de plek, van waar door heiden monsters aarde werden onderzocht, deze verschillen in het aantal der soorten konden worden verklaard. De Heer Kinker gaf welwillendzijne toestemming de door hem opgeteekende soorten in het Kruidkundig Archief te publiceren. Uit de hierbij gevoegde lijsten zal men zien dat niettegenstaande door den Heer Kinker een aanzienlijk kleiner aantal soorten werd opgeteekend, daarbij toch nog een groot aantal wordt gevonden door Prof. Suringar niet waargenomen. Een voortgezet onderzoek, ook van nog andere plaatsen in deze diatomeeën-laag zou voorzeker nog andere species aan het licht brengen.

De mededeeling van Prof. Suringar luidde als volgt:

»De fossiele Diatomeeën-laag bij Nieuweroord, tusschen Renkum en Bennecom, in een hoek tusschen de Renkumerbeek en een zijbeek, is 1—2 d.M. onder de oppervlakte van het land, 1/2 - 1 M. dik en heeft eene uitgestrektheid van ongeveer 1 bunder. Zij werd ontdekt door den Heer N.C. Koker. Een monster, medegedeeld door ons medelid J.D. Kobus, bleek mij de volgende soorten te bevatten, alle behoorende tot de zoetwatervormen:

De hoofdmassa bestaat uit Melosira en wel:

 

  • 1 Melosira granulata (Ehrb.) Pritch.

 Daartusschen komen voor:
2 Melosira orichalcea (Mert.) Kütz., een weinig.
3 Melosira distans (Ehrb.) Kütz., var. nivalis (Sm.) v. H. en
4 Melosira tenuis Kütz., de vorm door Kützing beschreven en afgebeeld, (Bacill. van de Lüneburgerheide 54 tab. 2 fig. II,) met een cellengte van l/2 — 2 1/2 maal den diameter.
 Verder:
5 Campylodiscus noricus Ehrb.
b. costatus Grum., enkele exemplaren.