Pagina:Noodlot.djvu/103

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
102

vroeger, al vind ik het vreeslijk! Maar je bent altijd zoo vreemd, zoo stil, zoo treurig, en zoodra ik daarover nadenk, twijfel ik, zonder het te willen, Frank, zónder het te willen, dat zweer ik je! Maar het komt in me op en het overweldigt me! O God, waarom moet het zoo zijn? Frank, zeg het: ik ben gek, nietwaar, zoo te denken, en ze is niets meer voor je, nietwaar, niets meer, je ziet haar nooit meer, nietwaar?

De angst, die om hare woorden om haar was, verwrong heur geheele gelaat, bleek als van de matte bleekheid van verwaaide azalea’s; eene kramp van pijnlijkheid scheen te zenuwtrekken om haren mond, om hare knippende oogen en meer dan ooit scheen zij eene martelares van heur eigen verbeelden.

Maar op dit oogenblik zag hij deze marteling niet, omdat bij hare woorden eene groote drift in hem zich begon te verheffen, eene drift, zooals hij van kind af enkele malen in zich had voelen opwaaien, als met de stormvlagen van een orkaan, woedende over alles heen, alle gevoelens en gedachten door elkander verstuivend als, wolken stof...! Dat woei zoo bij hem op, als aan zijne oprechtheid, openhartigheid, eerlijkheid, waarheid getwijfeld werd, woei als een wind van rechtmatigen toorn over die onrechtvaardigheid op, want in zichzelven liet hij zich veel voorstaan op zulke deugden en stofte hij dat hij oprecht, openhartig, eerlijk, waar was. Zijne donkergrijze oogen gloeiden onder het gefrons van zijne overhangende wenkbrauwen; de drift zijner woorden siste nijdig tusschen zijne