Naar inhoud springen

Pagina:Noodlot.djvu/144

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
143

sprak dat woord niet, wachtende, en langzamerhand als onder de bekoring van dat wachten komende, als hoopte hij op het mysterie van eene belangwekkende toekomst. Hadden zij elkaâr nog niet ontmoet? Zouden zij elkaâr ontmoeten? Ontmoetten zij elkaâr, zoû er dan iets gebeuren? Het een schakelt zich onherroepelijk aan het ander, dacht hij: aan niets is iets te doen!

Het was Franks gewoonte veel thuis te blijven, stil levend tusschen zijn somber gedroom en zijn gymnastiek, zonder zich te bemoeien met het zomergewoel daar buiten, op strand en terras. Zoo waren er twee weken voorbij kunnen gaan, zonder dat hij de onmiddellijke tegenwoordigheid van haar bewust was geworden, voor wie Bertie vreesde! En zelfs niet de zweem van een voorgevoelen had Frank doen trillen in zijne zachte somberheid; onberoerd was hij blijven voortademen in de zelfde zeelucht, die zij ademde, zonder te voelen, dat er een geur van haar dreef in die atmosfeer. Hij zag niet den stap van haar schoentje op het strand vlak onder zijne villa, de kant niet van hare parasol, fladderend in het bereik van zijn blik, terwijl hij rustig rookte, de beenen op de balustrade. En zij moesten dikwijls samen op den zelfden stoomer getuurd hebben, fijn voortglijdend bijna aan den einder, als een uitgeknipt prentje, met zijn zeiltjes en zijn kolommetje rook, zonder dat hunne blikken elkaâr bewust werden, hoewel ze zich toch zeker kruisten, ergens over de zee.

Het was na die heet geschroeide weken een vuil grauwe dag, zonder zon, met regen boven in de