er over heen, niet geroerd om eene toevallige ontmoeting, zonder eenige herinnering aan wat was geweest. En in zijne trillende ontroering verwonderde hij zich toch nog, dat zij zoo recht op hem afkwam, zonder aarzeling, beslist, als op een doel. In eene seconde prentte haar bleek, ernstig gelaat met de donkere oogen een, als van leven sidderenden, afdruk in hem af: hij zag haar geheel en al, nam haar geheel en al in zich op, als verslond hij haren aanblik in zijne ziel.
— Frank! sprak zij zacht, vóór hem.
Hij antwoordde haar niet, rillende van aandoening, nauwelijks kunnende zien door den glans van vocht, die over zijne oogen trok. Zij glimlachte weemoedig.
— Herken je me niet meer? sprak zij, met hare stem van gedempt zilver.
Hij knikte, onhandig iets mompelend, onhandig zijne hand uitstekend.
Zij drukte die even zacht en ging voort, steeds met haar zacht geluid, dat was als een echo:
— Neem me niet kwalijk, dat ik je zoo aanspreek, maar ik zoû je gaarne iets willen zeggen. lk ben blij je hier te ontmoeten, hier in Scheveningen, toevallig, misschien niet toevallig... Er heeft een misverstand tusschen ons geheerscht, Frank, en er zijn leelijke woorden tusschen ons gevallen. Wij zijn nu wel gescheiden, maar toch zoû ik met je willen spreken en je vergiffenis vragen, voor wat ik eens gezegd heb...
De tranen hokten in hare keel, zij kon zich bijna niet meer bedwingen, maar zij dwòng hare ontroering terug en rustig bleef zij voor hem staan, dapper als eene vrouw zijn kan, dapper met haren