164
God, waarmeê heb je hem omgekocht! Zeg het, waarmeê, waarmeê?!
— Met... met... stamelde Bertie, verschrikt, want Frank had hem bij zijn vest gepakt, terwijl hij half op den grond lag en schudde hem, schudde hem.
— Voor den donder, ellendeling, heb je hem omgekocht met mijn geld, met mijn geld! Zeg het, zeg het, of ik trap het uit je!
— Ja...
— Met mijn geld!
— Ja, ja, ja!
Frank wierp hem van zich af, met een kreet van minachting, een zwaar gekrijsch van viesch zijn over zoo iets...
Maar het was in Bertie eene reactie na zijne deêmoedigheid van zoo even. O, de wereld was dom, de menschen waren dom, Frank was dom, want hij begreep niet, dat een indidivu was, als hij was, hij kon dat niet begrijpen, hij brulde in zijne barbaarsche woede door als een wild beest, gedachteloos, hersenloos. En hij, Bertie, hàd hersenen. Het was wel gelukkiger er geen te hebben! O, hij benijdde Frank om dat gemis.
Hij richtte zich van den grond op, in eens, met ééne beweging.
— Ja dan, ja, ja! tergde hij sissend. Als je het niet begrijpt, als je te stom bent om het te begrijpen, ja dan, ja, ja! Ik heb hem omgekocht met jouw geld, dat je zoo goed was me er voor te geven, en den laatsten dag nog, toen we weggingen uit Londen, heb je me nog honderd pond er voor gegeven, om hem om te koopen, herinner je je maar, om William om te koopen!! Je begrijpt