Pagina:Noodlot.djvu/17

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
16

nonchalante, zacht-egoïstische innemendheid: eene echte poesennatuur!

Bertie vond het dien dag eene groote weelde thuis te blijven, zittende bij den haard, dien hij hoog deed opvlammen met blok op blok. Frank had heerlijken witten port en ze bleven na het lunch zitten lummelen, borrelend en pratend, terwijl Bertie honderd-uit vertelde van Amerika, over zijn broer, zijn hôtel, zijn theâter en de eene anecdote aan de andere schakelde, boeiend door een tikje van ongewonen romantiek. Frank gevoelde daarna behoefte aan lucht en wilde naar zijne club gaan, maar Bertie bleef zitten: alléen kon hij in lompen loopen, maar met Frank zich zelfs niet in deze kleêren vertoonen, Frank zoû thuis komen dineeren om acht uur. En eensklaps, als in eene bliksemsnel invallende gedachte, smeekte Bertie:

— Spreek niet over me met je vrienden... Het is niet noodig, dat ze weten, dat je zoo een slecht sujet als ik ben, kent... Beloof je het me?

Frank beloofde het lachend, en het slechte sujet sprak, hem zijne handen reikend:

— Hoe vergoed ik je wat je voor me doet! Wat een geluk, dat ik je ontmoet heb! Je bent de edelste kerel, dien ik ken...

Frank onttrok zich aan die dankbetuigingen en Bertie bleef alleen, voor de kachel gezeten, stokend tot zijn lichaam geheel en al gloeide, zich roosterend met de voeten op den nikkelen rand. Hij schonk zich nog eens een glas port in en dwong zich aan niets te denken, zich wentelend in het genot zijner luiheid en aandachtig bezag