Pagina:Noodlot.djvu/180

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

179

die schatten nalieten genoeg om eene week van te leven. lntegendeel, Eve vreesde nu de geheele week voor dien Zondag: ze zag dien met ontzetting naderen... Vrijdag, Zaterdag... daar was de dag weêr, daar kwam Frank, hoorde zij zijn tred. En zij was bang, bang en ze aanbad hem toch.

Zoo zaten zij ook eens naast elkaâr, hand in hand, turende. Het was nog vroeg in den namiddag, maar buiten dreigde regen, en een grijs middagduister zweefde door de zwarte tulle gordijnen binnen. En Eve, gedrukt, smachtende naar troost drong zich eensklaps tegen Franks borst aan, trots haren angst.

- Ik kan niet meer tegen dat weêr! klaagde zij, bijna kermend. Ik word tegenwoordig altijd benauwd van die zware gedekte luchten. Ik wil naar Italië, Frank, de zon, de zon...!

Hij bleef zwijgen, haar even drukkend tegen zich aan.

Zij begon zachtjes te weenen.

- Zeg dan toch iets, Frank! smeekte zij.

- Ja, ik hoû ook niet van die zwarte lucht, Eve, sprak hij mat.

En minuten lang duurde hun stilzwijgen weêr. Zij poogde er zich in te schikken, tegen hem aan leunend. Toen zei ze:

- Ik kan er niet meer tegen, geloof ik, sedert die bui, die ons in Molde heeft overvallen, nu al zoo lang, wel vijf jaar geleden. je herinnert je wel, toen we elkaâr pas ontmoet hadden, een paar dagen te voren, in Drontheim...

Ze zoende glimlachend zijne hand, vol van hare herinnering, hare jeugd. Ze was nu oud.

- Je weet, we zijn toen in Molde kletsnat