64
— Je begrijpt, beste jongen! waren Franks zachte woorden geweest; dat ik je met alle pleizier aan iets helpen zal: eene betrekking hier of in Holland. Ik heb wel eenige connecties... En, zoolang je nog niets hebt, zal ik je natuurlijk niet zonder bijstand laten, daar kan je op rekenen. Maar ik huur White-Rose niet meer in: Eve vindt het hier wat ver-afwonen en geeft de voorkeur aan Kensington, zooals je weet... We hebben intusschen een gezelligen tijd samen gehad, niet waar?
En hij had Bertie op den schouder geklopt, dankbaar voor het kameraadschappelijk leven, dat zij tusschen deze muren genoten hadden en zelfs met een klein beetje medelijden voor dien armen jongen, die zich de genietingen der weelde zoo aangenaam liet welgevallen en die, helaas! geen weelde had. Verder drong hij echter niet in Bertie's gemoedstoestand door: Bertie was immers gewend aan een vie de bohême: na ellende had hij weelde gekend; nu zou het leven weêr een beetje minder gemakkelijk voor hem worden: dat was alles.
Bertie zelf, walgend van de harteloosheid zijner eerste overpeinzingen, liet zich doelloos meêsleepen van dag op dag, zonder meer aan zijne intriges te denken. Daarbij had hij soms het naïeve geloof, dat het lot hem in het laatste oogenblik toch gunstig zoû blijken te zijn: zijn fatalisme was als een godsdienst, die hem sterkte en hoop gaf.
——————