Pagina:Noodlot.djvu/68

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

67

— Op het oogenblik: niets.

— Ja, op het oogenblik, goed. Maar later?

— Dat zal ik wel eens zien. En als jij niet kiescher kan zijn...

Hij hield op, schrikkend van zijn eigen toon, schijnbaar meesterachtig hoog, en inderdaad zoo opzwellend door de wanhoop van luiheid en trots. Zij zagen elkander eene pooze aan, en het werd hun eensklaps alsof zij beiden vele stille grieven tegen elkaâr koesterden, grieven, die zich hadden opgestapeld onder de vriendschappelijkheid van hun samenzijn, grieven, die zij op het punt waren elkaâr in het gezicht te smijten als lage beleedigingen.

Toen werd Bertie meester van zichzelven. Hij bedacht zich of hij zich niet vergeten had. En hij glimlachte en stak zijne handen uit:

— Vergeef me, Frank! smeekte hij met zijne stem als gedempt goud, met zijn lieven glimlach. Ik weet, dat je het goed met me bedoelt. Ik zal je nooit, neen nooit kunnen vergelden wat je voor mij gedaan hebt. Maar dit kan ik heusch niet aannemen. Liever word ik weêr kellner of conducteur op een tram. Vergeef me, als ik je ondankbaar schijn.

Zij verzoenden zich. Maar Frank vond dien trots van Bertie belachelijk en leed er onder, dat dit alles een geheim voor Eve moest blijven; hij had zoo gaarne Eve hierin geraadpleegd. En meer en meer zag hij met fronsende wenkbrauwen en knippende oogen naar henbeiden. Eve en Bertie, als zij des avonds in het zachte, blauw omkapte licht der lampen naast elkander zaten, pratend als