80
VIII.
Dagen dacht zij daarover na. Wat was het, wàt was het? Zou Bertie haar beklaagd hebben, als er waarlijk niets was dan zijne eigen pessimistische vrees voor haar geluk? Of school er inderdaad een geheim? Was er iets met Frank...
En zij zag Frank komen en dikwijls stil zitten, zwijgend en met gefronste wenkbrauwen. En zij vroeg:
— Wat is er, Frank? en hij antwoordde:
— Niets, lieveling! zoo als hij altijd antwoordde. Dan spraken zij samen, eerst wat gedwongen, dan beiden weêr gelukkig wordend in hunne plannen en illuzies, beiden weer vergetend wat hun ieder op het hart drukte. Eve lachte helder en zij zette zich op Franks knie en speelde met zijne snor en alles was zoo mooi om hem heen. Kwam Bertie dan binnen, zoo scheen het dadelijk alsof er iets tusschen hen gleed: eene schim, die hen scheidde. Maar vooral als zij alleen waren, gevoelden zij zich nameloos ongelukkig. Dan bekroop Frank den lust Bertie de deur uit te smijten, in eens, zonder de minste aanleidende oorzaak, als een schurftigen hond. En hij zag Bertie in zijn geest terug zooals hij had staan bibberen in dien kouden sneeuwnacht, in zijne armzalige plunje. En nu was hij zoo netjes en hij deed niets slechts: hij was onberispelijk, hij ging zelfs niet meer gedurende eenige dagen op den loop, als eene kat. Hij was steeds belangwekkend, met zijn waas van weemoed en zelfs had hij