81
vaak nu, na de scène over Tayle, een zweem van verwijt in zijne stem en zijn blik tegenover Frank.
Maar Eve, alleen, gevoelde zich het ongelukkigst. Ontzenuwende twijfelingen woekerden in hare ziel, twijfelingen, die zij wel voor een oogenblik uitroeide, maar die toch dadelijk weêr opschoten, zoodra zij dacht aan dien smartelijken glimlach van Bertie, aan die medelijdende stem, aan die vreemde erbarming... Wat was het, wat wàs het? Zij had er vaak met Frank over willen spreken, maar als zij op het punt was te beginnen, wist zij niet wat te zeggen... Dat Bertie haar beklaagd had? Het was immers niets dan zijn eigen pessimisme, dat, in eene algemeene menschenliefde, de geheele wereld beklaagde, omdat die wereld voor smart geschapen scheen. Frank vragen of hij een stil verdriet had, Frank vragen of hij iets had? Ze deed het immers zoo dikwijls en het was altijd hetzelfde antwoord:
— Niets, lieveling!
Wat dan, o wat dan? Helaas, zij kon niet verder, zij stond als geblinddoekt in een toovercirkel, dien zij niet overschrijden kon, en hare handen tastten om zich heen zonder iets te vatten. Joeg zij ook met energie hare gedachten heen, zij kwamen weer terug, halsstarrig. Zij overweldigden haar opnieuw, zij stapelden zich opnieuw in haar brein op elkaâr, twijfelingen ontspinnend, en het was dan altijd, o altijd, die zelfde vraag welke ten laatste uit al deze ellende des denkens oprees:
— Wat? Wat is er? Is er iets?
En nooit een antwoord. Eens had zij er nogmaals Bertie naar gevraagd en Bertie had slechts