Pagina:Noodlot.djvu/88

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

87

men zich niet meer kan omwenden... Eene helderheid van denken klaarde er na in zijn brein op, als waren zijne hersenen spiegels of kristal, waarin zijne denkbeelden zich als in veel hel licht weêrkaatsten. Nog nooit had hij zich zoo gespitst gevoeld, zoo zuiver logisch, zoo, met de nauwkeurigheid van eene naald, gericht op één doel. En die helderheid van denken was zóó intens, dat hij, in eene naïve lacune zijner slechtheid, in een naïve juistheid van zelfkennis, het eens, gedurende eene seconde, bevreemdend in zich vond, dat hij zooveel talent, zooveel genialiteit der gedachte niet aan een doel besteedde, edeler dan het zijne was...

— Waarom ben je geen artist geworden? hoorde hij Eve nogmaals vragen.

Maar hij glimlachte, de practische moeilijkheden van eht leven doemden voor hem op; hij gevoelde de indolentie, de poesenluiheid van zijn lichaam... neen, neen, het kon niet anders, het moest zoo zijn: de eerste stap was genomen, het was het Lot...

Toen, bij het uitgaan der comedie, die vrouw uit hun vroeger leven, zijn knikje naar voren: daar loopt Frank! Was dat ook niet het Lot? Strooide het Lot op het pad dergenen, die het bewierookten als eene godheid, die het dienden met een eeredienst, niet zulke oneindig-kleine gebeurtenisjes, als weldaden, die men moest gebruiken: schakeltjes, die — het Lot wilde het zoo — men zelf voegen zoû aan den ketting? Gaf het Lot zelf niet zoo de illuzie van een eigen wil, een zweem van waarheid aan den leugen, dat men door zichzelven — energie — iets kan