88
wijzigen aan den loop der omstandigheden? Niets dan een knikje, niets dan een woordje: daar loopt Frank! en dan rekenen op het toeval — toeval, wàt is toeval?! — dat het fatsoenlijke skatingrinkje, in het gedrang, Eve — zoo klein, zoo fijn, zoo verloren — niet zien zoû!
Was het geschied, zooals het was voorbereid? Had hij den wensch van het Lot geraden? Hij dacht wel: zoo een klein beetje; waarom anders dat het smeeken van Frank om een gesprek, zoo laat, bijna in den nacht...
En in zijne subtiele sfeer van fijn uitgesponnen list, in zijn labyrinth van sluwheid, vond hij zich niet slecht, niet harteloos, niet egoïst meer. Conventie, woorden... Eene ijdelheid, dat hij zoo fijn dacht, verving alle scrupules, en schemerden zij soms nog op, dan dacht hij maar: wie weet, waar het goed voor was, dat Frank niet trouwde: Frank was niet iemand om te trouwen: neen waarlijk, hij wàs grillig en onstandvastig: hij zoû nooit zijne vrouw gelukkig maken.
Maar Bertie zag ook aanstonds in, dat dit zelfbedrog was en dan lachte hij weêr en schudde het hoofd, omdat hij zichzelven zoo comiek, zoo vreemd vond. Het leven was niets, niet de moeite waard zich er om te vermoeien, maar zoo in zichzelven door te dringen, zichzelven te bestudeeren, zoo te blikken in zijn denken, zoo te goochelen met zijne gedachten, dàt was belangwekkend, dàt was eene interessante bezigheid, terwijl men lui op een zachten divan lag...
En toch genoot hij slechts zelden eenige hersenrust, want de spinsels zijner sluwheid weefden,