Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/127

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
113
VAN DEN LANDHEER.

»Ik wil u wat vertellen van een' dragonder, die met eene Hulder trouwde. 't Is stellig waar, want ik heb 't van oude Bertha, en 't is voorgevallen in 't dorp, waar zij voorheen woonde."

De landheer sloeg met drift de deur achter zich toe, en men hoorde hem haastig den trap opgaan.

»Ja, als de oude niet wil luisteren, dan zal ik 't jelui maar vertellen," zei de smid tot de knapen, over wie 't grootvaderlijk gezag al zijn' invloed verloor, zoodra de smid hun beloofde sprookjes te vertellen.

»Voor vele jaren," zoo ving hij aan, »woonden er een paar oude luidjes in goeden doen op eene hoeve in Hadeland. Zij haddden een' zoon, die dragonder was; een groote, wakkere kerel. Op den berg bezaten zij een' saeter, die, wat men niet vaak ziet, net en stevig gebouwd was, met een dak en een' schoorsteen en vensters in de wanden. Zij bewoonden dien den ganschen zomer, maar wanneer zij tegen 't najaar weer naar huis trokken, namen de Huldren met hunne kudde er hun' intrek. Houthakkers en jagers en visschers, die in dezen tijd van 't jaar in 't bosch rondzwerven, hadden dit meermalen opgemerkt. En onder de Huldren was een meisje, zoo betooverend mooi, dat men nooit haarsgelijke had gezien. Meermalen had de zoon dezer menschen dit hooren vertellen, en toen 't najaar was verschenen en de saeter verlaten was, kleedde hij zich in groot tenue, legde den zadel met de pistoolholsters en pistolen op zijn paard en reed den berg op. Toen hij in de nabijheid der hut was gekomen, bemerkte hij, dat daar een groot vuur was aangelegd; de vlam scheen door de reten der met mos bedekte wanden. Dadelijk begreep hij, dat de Huldren reeds hun winterkwartier hadden betrokken. Hij bond zijn paard aan een' boom,