Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/128

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
114
EEN AVOND IN DE KEUKEN

nam een pistool uit den holster en sloop zacht naar 't venster. Binnen bemerkte hij nu een' grijsaard en eene vrouw, krom en gebrekkig van ouderdom en zoo leelijk, dat hij nooit iets afzichtelijkers had gezien; maar bij hen was een meisje, zoo verrukkelijk schoon, dat hij dadelijk in liefde voor haar ontbrandde. Alle drie hadden zij een' koestaart; ook 't mooie meisje miste dien niet. De dragonder kon aan alles merken, dat zij nog sinds kort de hut hadden betrokken; alles stond nog op de rechte plaats. 't Meisje hield zich bezig met wasschen; de oude vrouw stookte 't haardvuur op onder den ketel.

»Plotseling stiet nu de dragonder de deur open en schoot zijn pistool af, vlak boven 't hoofd van 't meisje, dat op den grond tuimelde. Maar op 't zelfde oogenblik werd zij even leelijk, als ze vroeger schoon was geweest, en ze kreeg eene neus, zoo lang als de pistoolholster.

»Nu kunt ge haar krijgen; nu is zij de uwe," zei de grijsaard. De dragonder stond als versteend; hij was niet in staat een' voet voor- of achteruit te zetten. De oude man begon haar te wasschen, en nu bekwam zij een weinig; de neus kromp in tot op de helft, en de leelijke koestaart werd opgebonden, maar mooi was zij niet meer, dat's zeker.

»Nu is zij de uwe,-dappere dragonder," zeide de oude leelijke vent, die haar vader scheen, »zet haar nu in den zadel en rijd naar het dorp en houd bruiloft. Maar voor ons moet gij 't feestmaal gereed zetten in 't kleine vertrekje naast de huiskamer, want we willen niet met de overige bruiloftsgasten samenzijn; als de beker rondgaat, kom dan eens naar ons zien."

»De dragonder dorst niet weigeren; hij zette 't Huldermeisje in den zadel en liet alles gereed maken voor, de bruiloft. Maar eer men ter kerk ging, bad de bruid