Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/140

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
126
EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.

binnentrad, wierp de vlam van ’t vuur in de groote vierkante kachel, wier deur wijd openstond, een’ flikkerenden gloed in ’t ruime vertrek, dat naar den ouden trant was gemeubeld met stoelen, voorzien van hooge ruggen en leeren zittingen, en eene kanapee, berekend op de dracht van hoepelrokken en de houding van een’ rekruut. De wanden waren versierd met schilderijen in olieverf, portretten van stijve dames met gepoederde kapsels, van gildemeesters en andere beroemde personen, met pantser en harnas bedekt of in roode mantels gehuld.

»Wij mogen u wel verschooning vragen, heer luitenant, dat we u zoo in donker ontvangen," zeide juffer Cecilia, de jongste zuster, die door iedereen moeder Cile werd genoemd en mij met eene buiging, de wederga van die harer zuster, te gemoet trad; »maar ’t jonge volkje speelt en stoeit graag tusschen licht en donker, en jufvrouw Skau mag ook wel zoo’n schemeruurtje in ’t hoekje van den haard."

»Schemeruurtje, schemeruurtje. . . . kijk eens aan, of ge daar zelf niet van houdt, moeder Cile! Maar wij moeten de schuld krijgen, niet waar?" merkte de bejaarde aamborstige dame op, die juffrouw Skau getiteld werd. En daarop zich tot mij richtende:

»Wel, wel, goeden avond, man; ga zitten en vertel mij eens, hoe ’t gaat;—ge zijt, op mijn woord, duchtig aan ’t aftakelen geweest," voegde ze er bij, in ’t volle besef van den ontzagwekkenden omvang harer eigen gestalte.

Ik moest nu een nauwkeurig verslag geven van mijne fata, maar werd ook rijkelijk beloond door ’t omstandig verhaal van de kwellingen, die jicht en asthma en wat niet al haar aandeden. Gelukkig werd de stroom harer jammerklachten gestuit door ’t joelend binnen-