Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/143

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
129
EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.

nam een stuk brandhout, zwaaide er mee in ’t rond en riep:

»Pak je weg, of ik zal je leeren!. . . Meen-je me te plagen, dan heb je ’t mis!"

»Wee over u!" hoorde ze nu eene stem uit een’ donkeren hoek; »ik heb zeven zielen gewonnen op deze hoeve; moet nu de achtste mij ontgaan?"

Sedert dien tijd heeft niemand in ’t weeshuis ooit van den nikker gehoord, zei Kari Gusdal."

»Ik word bang; vertel gij maar weer, luitenant; als gij vertelt, word ik nooit bang, gij kent veel prettiger histories!" riep een der kleinen. Een ander sloeg voor, dat ik zou verhalen van den nikker, die den Halling danste met een meisje.

Met dit plan was ik echter niet bijzonder ingenomen, want daar moest bij gezongen worden. Maar ’t jonge volkje liet niet los, en reeds had ik eenige malen gekucht, om mijne barbaarsche stem voor de wijs van den Hallingdans te stemmen, toen de lieve nicht, waarvan ik boven sprak, tot vreugde der kleinen en mij tot reddenden engel, de kamer binnentrad.

»Ja, kinderen, ik wil de historie wel vertellen, mits nicht Lise zoo vriendelijk is, de wijs voor u te zingen," zeide ik, terwijl ze plaats nam, »en dan zult gij zelf dansen, niet waar?" De kleinen bestormden nu nicht zoolang, tot ze beloofde de dansmuziek te zingen en ik begon mijn verhaal:

»Daar was ’reis ergens, ik geloof haast in ’t Hallingdal, een meisje, dat den nikker pap moest brengen; of ’t op een’ donderdagavond of op kerstmis gebeurde, dat herinner ik me niet meer, maar ik geloof vast, dat ’t kerstavond was.

»Zij achtte ’t zonde de heerlijke brij aan den leelijken