Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/151

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

EEN ZONDAGAVOND OP EEN' SAETER.

 

 

In gezelschap van een' Engelschman, Sir John Tottenbroom, een rendierjager en zijn broeder, die ons zouden vergezellen op de jacht in 't gebergte tussenen Sell en het Osterdal, verliet ik ....hoeve op een' Zondagmiddag in Augustus. De jonge Brit had reeds een kijkje genomen in Noorwegen, hij verstond onze taal en kon zich daarin des noods doen verstaan, maar wijl hij, als de meeste Engelsche toeristen, voornamelijk met boeren had omgegaan, sprak hij een zeer zonderling, gebroken boersch dialect. Toch was dit niet altijd toereikend; wanneer zijne gedachten elkaar wat snel volgden, en meestal deden ze dit op eene tamelijk verwarde wijze, dan bediende hij zich plotseling van zijne moedertaal, of bleef steken in een koeterwaalsch, zóó wonderlijk, dat men vergeefs zou trachten het weer te geven. De jager Thor Ulvsvolden was een man van middelbare lengte, met donkere oogen en scherp geteekend, verweerd gelaat, waarop ernst en nadenken te lezen stonden. Hij was breed van schouders, maar overigens