Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
136
EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.

terwijl zijne toga naar den eenen en de kraag naar den anderen kant vliegt.

»Daar ligt de dominee en hier ben ik," zeide hij met zijne geliefkoosde spreekwijs, »en laat ons nu eens in ’t rond dansen." Oogenblikkelijk tuimelde de gansche gemeente in den wildsten dans rond en een lange kerel pakte mij bij de schouders en zeide: »Kom, doe maar mee, Kar!"

Ik wist niet, wat ik er van denken moest, toen ik te gelijker tijd ontwaakte en ’t zelfde gezicht aanschouwde, dat ik in den droom had gezien. Met de muts diep over de ooren en een’ rijmantel over den arm, boog zich iemand over mij heen en keek mij met twee groote oogen aan.

»Gij waart zeker aan ’t droomen, Kar," zeide hij; »’t zweet parelt u op ’t voorhoofd en gij sliept zoo vast als een beer in den winter. Den Vrede van Boven en een gelukkig kerstfeest wenscht u uw vader en ’t gezin. Hier is een brief en de reismantel, en ’t paard staat in den stal.

»Maar in ’s hemels naam, ben-jij dat Thor?" ’t Was de knecht van mijn’ vader, een kerel als een boom. »Hoe kom-jij hier?"

»Wel, dat zal ik u zeggen, antwoordde Thor; »ik ben met bruin hier heen gekomen; want, ziet ge, ik was met uw’ vader op Naes en toen zeide hij: »Thor," zei hij, »we zijn nu niet ver van de stad; neem bruin en rijd er mee naar stad en zie eens, hoe de luitenant het maakt , en is hij wèl genoeg, neem hem dan mee naar huis."

Toen wij de stad uitreden, was de lucht helder en de weg uitmuntend. Bruin repte zijne oude pooten zoo hard hij kon, en nimmer heb ik, vroeger of later, zulk een prettig ritje gemaakt als op dien eersten Kerstdag.