Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/149

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
135
EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.

De kinderen, die onder ’t laatste gedeelte der vertelling zich nauw hadden weten te bergen van angst en schrik, verklaarden thans, dat ze van zulke leelijke, akelige histories niets meer wilden hooren. Zij waren in ’t hoekje van de kanapee of op een’ stoel gekropen en beweerden, dat er iemand onder de tafel zat, die hen van hunne plaats zocht te trekken.

Intusschen werden de lichten op de ouderwetsche standaards binnengebracht, en nu ontdekte men, onder algemeen gelach, dat ze met de beenen boven op de tafel zaten. Weldra deden de lichten en de kerstkoeken, geholpen door confituren, gebak en wijn, alle spookhistories en angst verdwijnen, en plaats maken voor een levendig gekeuvel over allerlei zaken, die minder ver aflagen. De rijstekoek en ’t ribstuk brachten eindelijk de denkbeelden nog nader bij huis, en vroegtijdig nam men afscheid en wenschte elkander een gelukkig kerstfeest. Voor mij volgde er echter een zeer onrustige nacht.

Ik weet niet, of de vertellingen, de genoten lekkernijen, mijne zwakheid, of dit alles te zamen daarvan de schuld moet dragen; maar vergeefs legde ik mij nu zus dan zoo; den ganschen nacht maalden allerlei nikker-, Hulder- en spookhistories in mijne verwarde hersenen rond. Eindelijk vloog ik onder klokgelui door de lucht naar de kerk. Zij was geheel verlicht, en toen ik er binnentrad, zag ik, dat het de kerk van mijne geboorteplaats was. De gemeente bestond uit enkele boeren met roode mutsen op, soldaten in vollen dos, en dorpsmeisjes met linnen huiven en frissche wangen. De dominee, die op den preekstoel stond, was mijn grootvader, dien ik slechts als kleine jongen had gekend. Terwijl hij goed en wel aan ’t preeken is, neemt hij op eens een’ sprong en staat midden onder de schaar,