Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/159

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
145
OP EEN' SAETER.

de wij de zee, welke de Noordzee wordt geheeten, of heeft hij den weg te land gekozen door Frankrijk, Holland, Duitschland, Denemarken en Zweden? En tot welk doeleinde is hij hierheen getogen, indien 't mij vergund zij zulks te vragen?"

»Vraag maar, schoolmeester," antwoordde ik aanmoedigend. »Uwe eerste vraag kan ik beantwoorden; hij is over de Noordzee gekomen. Wat de tweede betreft, moogt ge u tot hem zelven wenden."

»Uit hem zul-je wel wijs worden, schoolmeester," merkte zijn medeminnaar op, die behagelijk zat te rooken uit een meerschuimen pijpje met zilveren beslag, een hoornen roer met koperdraad omslingerd en een lang mondstuk; »de vent brabbelt niets anders dan Engelsch."

»Ja, indien hij de Duitsche taal meester ware," zeide de schoolmeester op een' toon van gewicht, »dan zoude ik wel met hem kunnen spreken; want daarin ben ik redelijk wel ervaren — ik heb Geddike's Leesboek en Hübner's Geographie in die taal bestudeerd."

»Spreek hem maar in 't Duitsch aan, schoolmeester," zeide ik, »dan zal hij u wel antwoorden."

»Damyou," viel Sir John uit, die ondanks zijne ergernis zich niet kon weerhouden te lachen over de verlegen houding van den schoolmeester. »Ge wilt weten, waarom ik hier ben?" ging hij voort in niet al te slecht Duitsch. »Onder andere reis ik om de zotheden der menschen te bestudeeren, en naar 't schijnt, zal ik er hier eene uitstekende gelegenheid voor vinden."

»Dat is Engelsch, dat versta ik niet;" zeide de schoolmeester, »maar," ging hij voort in een afschuwelijk mengelmoes van Noorsch en Duitsch, terwijl hij 't eerste onderwerp het beste, dat hij in 't kastje zijner kundigheden kon vinden, te voorschijn haalde, »wat