Naar inhoud springen

Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/181

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
167
OP EEN' SAETER.

van 't Foldal; en misschien is ze daar nog, als ze niet van verdriet is gestorven.

»Ja," zeide 't saetermeisje, dat 't laatst was binnen gekomen, »zoo'n historie heb ik ook hooren vertellen van een meisje, dat Kari heette. Ze lag op den saeter van Graven bij Oier en werd ook binnen den berg gesleept, maar wist er gelukkig weer uit te komen. 't Gebeurde op een' avond dat ze 't vee naar huis bracht. Ze was reeds vlak bij de hut, toen ze een' kleinen jongen tegenkwam, die aanstonds de beesten naar 't bosch begon terug te jagen, want ze hebben daar een bosch op den berg. Kari verzocht hem vriendelijk op te houden, maar 't baatte niet. Nu werd ze boos, begon hem uit te schelden, vloog op hem toe en wierp hem hals over kop op een hoop waschgoed. Maar tegelijkertijd struikelde ze, viel en zonk met hem in de diepte. Bij een groot kasteel kwamen ze terecht; de knaap, dien ze nu begreep dat onder de berggeesten thuis hoorde, nam haar bij de hand en voerde haar door verscheiden vertrekken, zóó prachtig, dat Kari nimmer iets dergelijks had gezien. En muziek hoorde men er, zóó fraai, als men hier boven nooit verneemt. Men noodigde haar uit te dansen, bracht haar wijn en dranken en gebak, dat er uitzag als houtspaanders bij ons, maar Kari weigerde alles en men kreeg niets uit haar dan:

»Neen, dank-je wel."

Zoodra Kari verdwenen was en men haar op den saeter miste, zond men bericht daarvan naar de hoeve. Toen hare ouders dit hoorden, kunt ge begrijpen, dat ze bitter bedroefd waren. Eerst meenden ze, dat zij in 't gebergte verdwaald was geraakt en lieten haar overal zoeken, maar te vergeefs. Nu begonnen ze te begrijpen,