Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
200
EENE TOOVERHEKS.

derden donderdagavond kwam er een wijf over het dak aanvliegen; het smeet een kind op den mesthoop en scheurde haar eigen daar af. Maar op 't zelfde oogenblik sloeg zij Siri op de vingers, dat deze er nog litteekens van draagt; en die litteekens heb ik met mijne eigen oogen gezien," voegde Gubjör er bij tot bevestiging van haar verhaal. »Neen, dit kind heeft net zooveel van een wisselwicht als ik zelf; — en hoe zou het ook mogelijk zijn geweest het te ruilen?" vroeg zij.

»Ja, dat zou 'k evenmin weten," zei de boerin trouwhartig, »want ik heb bevergeil in de wieg gehad; ik heb er vuur boven gebrand; ik heb er 't teeken des kruises over gemaakt; ik heb eene gesp in het hemd van mijn kind genaaid, en dat mes, daar, heeft boven de deur gezeten. Zoodat ik niet weet, hoe 't zou kunnen gestolen zijn."

»Wel neen, dan zijn ze machteloos; bij mijne ziel, geloof me," voer de tooverheks voor, »ik weet dat wel. Ik had voorheen eene goede kennis op een dorp bij Christiania. Die had ook een kind, dat ze door allerlei middelen zocht te beveiligen: zij sloeg een kruis boven de wieg, lei er vuur boven aan, deed bevergeil er in — alles naar haar beste weten, want men hoorde vaak van tooverij en duivelskunsten daar in den omtrek. Op zekeren nacht lag ze met het kind vóór zich te bed; haar man lag tegen den wand der bedsteê. Pas zijn ze ingeslapen, of de man ontwaakt en ziet een' rooden schijn in 't vertrek, juist of er iemand met de asschop het vuur samenrakelde. En daar was er ook werkelijk een aan het vuurrakelen; want toen de man een' blik op den haard sloeg, zag hij een oud man zitten, zóó leelijk, als hij nog nooit iemand had gezien, met een' baard, die hem tot op de knieën hing. Toen het vuur