Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/92

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
78
DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.

onder den steen vandaan en wreef met den inhoud daarvan een' stok in.

»Nu op en dan neer, naar Mönsaas," zei hij toen, en nu voer hij op en neder, altijd tusschen den schoorsteen en de dakvorst, den heelen nacht door, en toen de stok eindelijk stil hield, was hij half dood.

Sedert kwam hij bij de heks in dienst en zat een jaar later 's avonds eene slede in orde te maken. Toen hij dien arbeid moede werd, legde hij zich op eene bank neder om te slapen en lag eene poos met de oogen open. Weer haalde 't wijf den horen voor den dag, smeerde den bezemsteel in en voer den schoorsteen uit. De knaap merkte goed op, waar zij den horen borg, en nadat zij vertrokken was, nam hij dien en smeerde een weinig van de zalf aan de slede; maar hij zeide niets. En de slee vloog heen, en niemand heeft ooit meer den knaap noch zijn voertuig gezien. De hoeve, waar dit voorviel heette Kjaestad, en tot op den huidigen dag weet oud en jong te verhalen van den horen van Kjaestad.

Zoo woonde er ook eene heks op eene hoeve in 't Dovregebergte. Nu geviel 't op een' Kerstavond, dat haar dienstmeisje bezig was een' brouwketel te schuren. Intusschen haalde 't wijf den horen voor den dag, wreef den bezemsteel in en vloog den schoorsteen uit. Dit leek de dienstmaagd eene prachtige kunst; zij smeerde ook wat zalf om den ketel. En nu was ook zij weldra op reis en vloog zonder ophouden voort naar Blauwkoll. Hier vond zij eene groote schaar heksen en Ouden-Erik zelf, die voor haar zou preeken. Toen allen zich hadden neergezet, ging hij den kring rond, om te zien of er niemand ontbrak. Zoo kwam hij ook bij het meisje, dat in den ketel zat; haar kende hij niet, want zij had zich niet onder zijne dienaressen laten opnemen. Hij vroeg