Pagina:Oorlog, Verzen in staccato.djvu/6

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

4.

De Soldaat.

  Geen mensch.
Geen dier.
Geen plant:
Een ding.

Het mort
noch klaagt:
Zijn kracht
verging.

Het lijdt.
Het sjouwt.
Het torst
gewicht.

Geen vreugd.
Geen lach

  op zijn
gezicht.

      Vraag.

O mensch,
mijn vriend,
waar gaat
dat heen?

      Antwoord.

Het vuur,
de dood,
’t Is mij
heusch één!

5.

De verminkte.

  De borst
verscheurd.
Het been
in gruis.

Hoera!
Lang leev’
het krijgs-
gedruisch!

  Dat hinkt.
Dat kermt.
Dat stuipt.
Dat bloedt.

Hoera!
Hoera!
Die moord
is goed!

6.

Meer, meer!

        Verwond, vermink,
      Schiet dood, houw neer!

      Roep legers op.
Steeds meer, steeds weer.

      Vermorzel ze
      Hak z’in elkaar!

  Bedenk, het is
uw broeder maar.

Spreek ik zoo goed?
Is ’t mooi zoo’n lied?..

De mensch sterft uit.
maar ’t hindert niet!