Genus Phalacrocorax Brisson.
Brisson, Orn. VI, 1760, p. 511.
De kenmerken van het genus Phalacrocorax zijn dezelfde als die voor de onderfamilie opgegeven. De kleur van hun vederkleed is meestal een groen- of blauwglanzend zwart, afgewisseld met wit en olijfbruin. De 36 bekende soorten komen over de geheele aarde voor, behalve in de poolstreken, en zijn het talrijkst op het zuidelijk halfrond. In Europa komen drie soorten voor, waarvan twee elk een geographisch ras vormen; in ons land zijn twee soorten en een ras van een dezer, dat hier ook broedend voorkomt, waargenomen.
Tabel ter bepaling der soorten.
1. | vleugellengte meer dan 300 mm., 14 staartpennen | .................... | Ph. carbo en Ph. carbo subcormoranus. |
2. | vleugellengte minder dan 300 mm., 12 staartpennen | .................... | Ph. graculus. |
De in Noord-Europa en zuidelijk Groenland voorkomende vorm van den schollevaar, Phalacrocorax carbo (Linnaeus), is in den regel iets grooter dan de Midden-europeeschen vorm en heeft een meer blauwen glans aan de onderzijde. C.L. Brehm heeft in 1824 (Ornis, I, p. 42) den vorm, die in ons land broedende voorkomt, en die in den regel kleiner en steeds een meer groenen glans aan de onderzijde heeft, beschreven als Carbo subcormoranus. Schlegel noemde het bij ons voorkomende kleine ras Ph. carbo en gaf aan het groote ras den subspecifieken naam van major. Het groote ras wordt zelden aan onze kust waargenomen. Een tweetal voorwerpen in jeugdkleed, aan onze kust geschoten, zijn in de collectie van 's Rijks Museum te Leiden; oude voorwerpen zijn mij uit ons land niet bekend.