Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/114

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

54

 
Orde PELECANIFORMES.
Familie PHALACROCORACIDAE.
 

N°. 16.

Phalacrocorax carbo (Linnaeus).

DE GROOTE SCHOLLEVAAR.

 

Pelecanus carbo Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, I, 1758, p. 133.

Phalacrocorax carbo major, Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 576, pl. 326.

Carbo cormoranus major, Schlegel, loc. cit. Van Wickevoort Crommelin in Herklots' Bouwstoffen, II, 1858, p. 219.


Nederlandsche namen: Groote aalscholver.

Engelsch: Cormorant.

 

Beschrijving. Oude voorwerpen in prachtkleed en in winterkleed gelijken op die van den hierna beschreven schollevaar met dit verschil, dat kop, hals, boven- en onderzijde niet groenglanzend, maar blauwglanzend zwart zijn, terwijl de afmetingen grooter zijn. Deze zijn: vleugel 340–370, staart 180–190, snavel 70–80, loopbeen 65–71 mm., gemeten aan 2 voorwerpen van Finland, 1 van de Shetland-eilanden, 1 van de Orkaden, 5 van IJsland en 1 van Labrador. Voornamelijk de meerdere grootte van den snavel is opvallend, die vooral aan de basis steeds belangrijk zwaarder is. Ook het jeugdkleed gelijkt op dat van onzen schollevaar, echter schijnen jonge voorwerpen van den grooten vorm steeds veel wit aan borst en buik te bezitten. Voor nadere bijzonderheden omtrent het prachtkleed en de wijze van overgang van het prachtkleed in het winterkleed, alsmede van het jeugdkleed in het volkomen kleed, verwijs ik naar de beschrijving van den schollevaar, daar deze voor beide vormen gelijk zijn. Aangezien mij uit ons land slechts een paar voorwerpen in jeugdkleed bekend zijn, die, behoudens de grootere afmetingen, volkomen gelijken op jongen van onzen schollevaar, heb ik van dezen vorm geen gekleurde plaat laten vervaardigen, daar de afbeeldingen van onzen vorm, met inachtname van de opgegeven verschillen, ook kunnen dienen om zich een beeld te vormen van den grooten schollevaar.

 

Voorkomen en levenswijze. De groote schollevaar komt als broedvogel voor aan de kusten van Noorwegen, het noorden van Rusland, IJsland, Groenland, Labrador, New-Foundland, Nieuw-Schotland, de Färöer en Groot-Brittanië en Ierland. Hij broedt in kolonies uitsluitend aan rotsachtige zeekusten, in het Britsche rijk ook echter op de rotsoevers van meren in het binnenland, in Ierland zelfs op boomen, althans als de daar broedende vorm werkelijk tot den grooten schollevaar behoort. De groote scholle-