Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/149

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
75
 

Genus Nycticorax Rafinesque.

 

Rafinesque, Anal. 1815, p. 71.

 

De soorten van het genus Nycticorax, de eigenlijke nachtreigers, zijn van middelmatige grootte; zij hebben een gedrongen lichaamsvorm en een tamelijk korten hals. De snavel is krachtig, een weinig gebogen, tamelijk kort en dik, niet langer dan het loopbeen; de randen zijn niet gezaagd en de bovenkaak heeft bij de punt aan weerszijden een duidelijke insnijding. De pooten zijn van matige lengte en het onbevederde gedeelte van het scheenbeen is korter dan de middenteen; het loopbeen is ongeveer even lang als de middenteen met nagel. Vleugels tamelijk kort en breed. Staart kort, eenigszins afgerond, uit 12 breede pennen bestaande. Verlengde bandvormige siervederen komen alleen aan het achterhoofd voor, ten getale van 2 of 3. Een tiental soorten komen in de gematigde en warme streken van de geheele aarde voor; in Nederland is één soort waargenomen, die in vroeger tijd tot onze regelmatige broedvogels behoorde, doch thans tot de zeer zeldzame verschijningen behoort, waarvan het broeden hier te lande niet meer met zekerheid geconstateerd is.