Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/153

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
77
FAMILIE ARDEIDAE — REIGERS.

groengeelachtig grijs; langs den zijrand van den bovensnavel een gele streep; pooten groenachtig geel, voetzoolen geel, nagels grauwzwart.

Dit jeugdkleed dragen de vogels gedurende het eerste jaar en gaan in hun tweede jaar over in een tusschenkleed, dat er als volgt uitziet: Voorhoofd, wenkbrauwstreep, kin en keel wit; bovenkop bruinzwart met groenen glans, zijden van den kop en hals bruin met geelwitte strepen; borst, buik en onderstaartdekvederen wit; zijden van het lichaam grijsbruin; dijen wit, bruingestreept; rug en schoudervederen donkerbruingrijs met zwakken groenen glans; vleugels en staart grijsbruin, kleine bovenvleugeldekvederen met geelwitte vlekjes, onderdekvederen van de vleugels wit, bruingrijs gevlekt. Iris rood, naakte huid voor het oog zwart; snavel zwart, met gele zijstreep langs den bovensnavel en geelachtige basis van den ondersnavel; pooten vleeschkleurig met geelachtige en groenachtige tint.

In hun derde levensjaar gaan zij in het bovenbeschreven volkomen kleed over.

Donskleed. Bruinachtig met lange witte haarvederen op den kop. Buik witachtig. Snavel en pooten geelachtig.

 

Voorkomen en levenswijze. Tegenwoordig behoort de kwak tot de zeldzame vogels van ons land. Slechts af en toe wordt een enkele oude of jonge vogel geobserveerd. De mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat ook thans nog een enkel paar binnen onze grenzen broedt. In vroeger tijd was de kwak op eenige plaatsen in Zuid-Holland, en waarschijnlijk ook in andere provincies, een regelmatige en in groot aantal voorkomende broedvogel. Vooral is als broedplaats bekend het Zevenhuizensche bosch, alwaar in de 17de eeuw jaarlijks een groot aantal kwakken kwamen nestelen, in gezelschap van reigers, lepelaars en schollevaars. In de achttiende eeuw was dit bosch verdwenen, doch de broedvogels, ook de kwakken, hielden nog lang stand bij de Zevenhuizensche plassen en als laatste overblijfsel van dit eenmaal zoo vogelrijke oord bestond tot omstreeks 1866, toen met droogmalen van den Prins Alexanderpolder een aanvang gemaakt werd, het zoogenaamde Schollevaarseiland of het Reigerbosch, waarop in de laatste jaren geen schollevaars meer broedden, maar wel nog reigers, lepelaars en ook kwakken. Na droogmaking van den polder in 1872 is de broedkolonie aldaar voor goed verdwenen en hebben kwakken nog eenige jaren beproefd in de buurt van hun oude terrein zich te vestigen, o.a. op de eendenkooi "Lekzicht" in de gemeente Lekkerkerk, echter zonder succes. Af en toe worden thans nog, zoowel oude als jonge voorwerpen in ons land waargenomen en geschoten, en uit enkele waarnemingen is op te maken, dat de kwak nog niet voor goed als broedvogel uit Nederland verdwenen is. Zoo ontving het Rijksmuseum te Leiden een jong ♂ met nog enkele donsvederen aan den kop, dat 8 Augustus 1916 te Zoeterwoude geschoten was, alwaar het dier uitgebroed moet zijn. De kwak broedt in Europa, in Zuid-Frankrijk, Spanje, Italië, wellicht enkele malen in Duitschland en Zwitserland, talrijk langs de Donau, in den Balkan en in Zuid-Rusland; verder komt hij als zoodanig voor in Azië tot Japan en in den Indo-Australischen Archipel tot Celebes, en ook in geheel Afrika en in Noord-