Amerika tot het noorden van Zuid-Amerika. De kwak is in Europa een trekvogel die in April op de broedplaatsen verschijnt en in September weder wegtrekt. De broedtijd begint in Mei. De nesten worden in of bij moerassen op boomen gemaakt, meestal op wilgen of elzen, soms ook op den grond in het riet, en bestaan uit takken, rietstengels en biezen; in denzelfden boom of struik worden soms vele nesten, ook van andere reigersoorten, dicht bijeen gevonden. Het legsel bestaat uit 3 à 5 eieren, die langwerpig ovaal en bleek blauwgroen van kleur zijn; zij variëeren van 42–54,5 mm. in lengte en 32–38 mm. in breedte. Jaarlijks wordt slechts één broedsel gemaakt. De kwak heeft over het geheel een nachtelijke levenswijze, vooral in de avond- en morgenschemering is hij in de weer, ofschoon hij bij zijn broedplaatsen gedurende den geheelen dag bedrijvig is. Zijn voedsel bestaat uit kleine visschen, kikkers, insecten, schaaldieren, slakken en wormen, ook weeke waterplanten zijn in zijn maag gevonden. Hij loopt op den grond meestal met ingetrokken hals en klimmend beweegt hij zich met gemak zelfs door dichtgetakt geboomte; indien hij over grootere afstanden vliegt, trekt hij evenals andere reigers, zijn hals in. Hij is een weinig luidruchtige vogel, die alleen bij het nest zijn stem, waarvan zijn naam een klanknabootsing is, laat hooren, vooral in de schemering en 's nachts. Buiten den broedtijd is hij een stille, weinig opvallende vogel, die gedurende den dag urenlang ineengedoken op één poot op dezelfde plaats in een boom of struik kan zitten.
Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/154
Uiterlijk