Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/204

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

110

 

Orde ANSERIFORMES—EENDACHTIGEN

 

 

De orde der Anseriformes, ook Lamellirostres genoemd, bevat als voornaamste familie die der Anatidae, waartoe de zwanen, ganzen en eenden behooren. Het voornaamste kenmerk van deze orde is de bouw van den snavel. Deze is met een zachte huid bekleed, alleen het uiteinde van den bovensnavel is hoornachtig hard en in vorm een min of meer breeden, platten nagel gelijkend. De randen van boven- en van ondersnavel, maar vooral van den eersten, zijn voorzien van een rij hoornachtige, tandvormige uitsteeksels of van een rij dunne hoornplaatjes, in den vorm van een kam. De vorm van den snavel is plat en breed, soms echter hooger dan breed of ook wel slank en puntig. De neusgaten liggen aan de bovenzijde in de basale helft, dicht achter het midden van den snavel. De tong is dik en vleezig en de zijranden zijn min of meer getand. De pooten zijn kort, in enkele gevallen matig lang, en steeds van 4 teenen voorzien, waarvan de 3 voorste door volkomene zwemvliezen zijn verbonden of, zooals bij het Australische genus Anseranas, alleen aan de basis der teenen door vliezen vereenigd zijn. De bekleeding van de pooten bestaat uit kleine zeshoekige schildjes, aan het benedengedeelte van het loopbeen van voren dikwijls ook uit dwarsschilden. De lichaamsgrootte van de eendachtigen wisselt tusschen die van een taling en die van een zwaan. Hun hals is steeds lang, soms zeer lang, en de kop naar verhouding klein. Hunne vleugels zijn tamelijk lang en puntig; hun staart is meestal kort en puntig toeloopende, bij enkele vormen zijn de middelste pennen sterk verlengd. De eendachtigen voeden zich met plantaardigen kost, zaden en weeke plantendeelen, of met dierlijken kost, visschen, waterinsecten, schaal- en schelpdieren enz., die zij zwemmend of duikend vangen. Zij komen over de geheele aarde voor, zoowel aan de zeekust als aan binnenwateren, rivieren en moerassen. Hun nest maken zij meestal op den grond, soms echter ook in boomen, en voorzien dit van bij zichzelf uitgetrokken donsvederen; het aantal eieren in een legsel is in den regel groot. De eieren zijn steeds ongevlekt, meestal glad, en wit of licht groen-, blauw-, geel- of bruinachtig van tint. De jongen zijn met een dicht donskleed, dat wit, grijs, geelachtig of bruinachtig van kleur is, bedekt en volgen direct na de geboorte de ouders. Een merkwaardigheid in de rui van de eendachtigen is, dat de slagpennen veelal gelijktijdig gewisseld worden, zoodat de dieren gedurende eenigen tijd niet tot vliegen in staat zijn.

Tot de Anseriformes rekent men tegenwoordig ook de familie der Palamedeidae, een kleine, in menig opzicht van de Anatidae afwijkende groep van Zuidamerikaansche vogels.