Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
121
 

Genus Anser Brisson.

 

Brisson, Orn. VI, 1760, p. 261.

 

Snavel krachtig, bijna zoo lang als de kop, aan de basis breeder dan aan de punt en eveneens hooger dan breed; kegelvormige hoorntandjes op de zijranden van den snavel sterk ontwikkeld en duidelijk zichtbaar. Halsbevedering bij oude voorwerpen van in de lengte loopende groeven voorzien. De soorten van het genus Anser bewonen de koude en de gematigde streken van het noordelijk halfrond. In Nederland zijn 6 soorten waargenomen, waarvan er één ook broedend is aangetroffen.

 

Tabel ter bepaling der soorten.

1. staartpennen geheel wit of met grijze tint aan de bovenzijde A. hyperboreus.
staartpennen voor het grootste gedeelte donker grijsbruin,
alleen aan het uiteinde en aan de randen wit
2
2. snavel vleeschkleurig of geelachtig, zonder zwart, punt wit of grijs 3
snavel aan de punt en aan den wortel zwart, in het midden rose
of oranjegeel
5
3. snavellengte in den regel grooter dan 55 mm.; stuit zuiver lichtgrijs   A. anser.
snavellengte korter dan 55 mm.; stuit bruingrijs 4
4. snavellengte 40 mm. of daarboven A. albifrons.
snavellengte korter dan 40 mm A. erythropus.
5. snavel in den regel korter dan 52 mm., in het middengedeelte
rose; pooten rose
A. brachyrhynchus.
snavel in den regel langer dan 52 mm., in het middengedeelte
oranjegeel; pooten oranjegeel
A. fabalis.
 

 
16