Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/232

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
128
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

afstanden afleggen; zij zwemmen eveneens zeer goed met weinig diep in het water liggend lichaam, een weinig opgeheven achterdeel en schuin naar boven gerichten staart; duiken doen zij slechts noodgedwongen in oogenblikken van gevaar, echter nooit vrijwillig of om hun voedsel te bekomen. Niettegenstaande hun zwaar lichaam vliegen zij goed, waarbij zij den hals naar voren strekken en het lichaam en de pooten een weinig laten hangen; zij bewegen de vleugels tamelijk snel en vliegen meestal op groote hoogte, vooral op den trek, waarbij zij zich rangschikken in een V-vorm, waarvan het eene been langer is dan het andere, met de punt, die door één vogel ingenomen wordt, naar voren, of in een scheeve lijn achter elkaar. Het is zeer waarschijnlijk, dat de vluchten, die men op den trek waarneemt, uit één of een paar families, ouders met jongen, bestaan en geleid worden door een oud mannetje. Ook op den trek zijn de grauwe ganzen zeer schuw en laten zich slechts op zeer rustige, afgelegen plaatsen neer om voedsel te zoeken of te overnachten; het is meermalen waargenomen, dat een of een paar voorwerpen de wacht houden, terwijl de andere voorwerpen van een vlucht voedsel zoeken, en dat de schildwachten na een zekeren tijd door andere voorwerpen afgelost worden. De grauwe gans is zoowel op de broedplaatsen als op den trek een luidruchtige vogel en het stemgeluid gelijkt geheel op de trompetachtige tonen, die tamme ganzen laten hooren.