Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/259

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
143
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

voorhoofd en op de keel met grauwe spikkels; band tusschen snavel en oog bruinzwart, met wit gemengd; bovenzijde grijs met donkere, grauwbruine randen aan de vederen; zijden van het lichaam lichter grijs; dijen lichtgrijs. Iris donkerbruin; snavel en pooten zwartgrauw.

 

Voorkomen en levenswijze. De brandgans is in ons land een regelmatige wintergast, die in zachte winters in klein aantal en in strenge winters talrijker voorkomt. Zij verschijnt soms reeds tegen November en verlaat ons weder in Maart; in de collectie van Wickevoort Crommelin is een voorwerp dat den 6den April geschoten werd en eenmaal is er in den zomer, den 12en Juli 1917, een schijnbaar gezond voorwerp aan den Hoek van Holland gezien. De plaatsen, waar zij voornamelijk te vinden is, zijn de zandbanken en slikken in de Zeeuwsche en Zuidhollandsche stroomen, de Wadden en langs de Zuiderzee; zij schijnt, evenals andere ganzen, aan bepaalde streken de voorkeur te geven en bezoekt deze, wanneer zij in ons land voorkomt, ook geregeld. De brandgans broedt op Groenland, Spitsbergen, Nova Zembla, Frans Jozefsland, in Noord-Rusland en Noordwest-Siberië; in den winter is zij waargenomen op IJsland, in Scandinavië, Rusland, en het verdere noordwestelijke en westelijke Europa, zuidelijk tot Spanje en Italië, ook in Marokko en op de Azoren, en in Noord- Amerika, o.a. in Illinois en op Long Island. De brandgans broedt op rotsen en klippen; zij maakt een eenvoudig nest van dons en vederen, met eenig mos en korstmos. Zij begint in het begin van Juni met leggen en omstreeks het midden dier maand zijn de legsels, uit 3 tot 5 eieren bestaande, voltallig. De eieren zijn geelwit, tamelijk glad, zonder glans, ongeveer 68–82 mm. lang en 45–55 breed. Het donskleed der jongen is van boven donkergrijs, de onderzijde, de kopzijden, de hals en twee vlekken op den rug grijswit. Het voedsel van de brandgans bestaat hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, uit plantenkost, zeekraal, wieren, grassen en andere weeke planten, die op de slikken en wadden groeien. Zij zijn meestal zeer schuw en komen steeds tot grootere of kleinere vluchten vereenigd voor. Haar stem is een helder, tamelijk schel, trompetgeluid.