Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
151
 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 45.

Tadorna tadorna (Linnaeus).

DE BERGEEND.

 

Plaat 51: oud ♂, ♀ in het tweede jaar en donsjong.
Plaat 52: ♂ in overgang, jong ♀ en oud ♀.

 

Anas tadorna Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 122. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. II, 1789, p. 191, pl. 99 en 100. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 536. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 833, IV, 1840, p. 531. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 543, pl. 303 en 304. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p 215, pl. 29, fig. 14 en 15.

Tadorna tadorna, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 101. Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 124. Id. Jaarb. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 103. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 143. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 181.


Nederlandsche volksnamen: oudtijds ook Brandgans, welke naam in onbruik geraakt is. Friesch: Berch-ein of Borch-ein; op Schiermonnikoog: Berch-êwn (de Vries).

Engelsch: Sheldrake.

Duitsch: Brandgans.

Fransch: Canard tadorne.

 

Beschrijving. Oud ♂. Kop en hals zwart met groenen glans; benedenhals en voorste gedeelte van de borst wit; voorste gedeelte van den rug en van de zijden van het lichaam en achterste gedeelte van de borst roestbruin; het midden van de borst en van den buik tot aan den anus zwart; benedenrug, stuit, bovendekvederen van den staart, zijden van het lichaam, randen van den buik, binnenste schoudervederen en boven- en ondervleugeldekvederen wit; buitenste schoudervederen zwart, met groenen glans, enkele naar binnen gelegene zwart met fijne witte stippels en dwarsbandjes; groote slagpennen zwart; buitenste kleine slagpennen op de buitenvaan groen met violette tint, de meer naar binnen gelegene kastanjebruin, de binnenste wit; staartpennen wit met zwarte uiteinden; onderdekvederen van den staart bruingeel. Iris donkerbruin; snavel en vleezige knobbel aan de basis van den bovensnavel bloedrood, nagel en vlek onder de neusgaten zwart; pooten bleek vleeschkleurig. Vleugel 324–345, staart 116–126, snavel 49–59, loopbeen 53–59 mm.

Oud ♀. In kleurverdeeling op het oude ♂ gelijkende, doch over het geheel doffer; kop valer zwart, met minder groenen glans; bruin van borst, lichaamszijden en rug doffer, de vederen van den rug en van de zijden van het lichaam fijn zwart gespikkeld