Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/291

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
161
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

breedte, gemeten aan 70 exemplaren uit ons land. De broedtijd duurt ongeveer 4 weken. Zoo spoedig de kuikens droog zijn, worden zij door de moeder, soms over een grooten afstand, naar het naastbijzijnde water geleid; die, welke in hoog liggende nesten zijn uitgebroed, schijnen zich gewoon op den grond te laten vallen, waarbij het dikke donskleed de diertjes voor letsel bewaard. Zij verstaan direct de kunst van zwemmen, groeien spoedig onder de zorg van de moeder op en zijn na twee maanden in staat te vliegen. Het voedsel van de wilde eend is zoowel van dierlijken als van plantaardigen aard, insecten, wormen, schelpdieren, schaaldieren, kikkers, visschen, vischkuit, waterplanten, vooral eendenkroos, zachte deelen van landplanten, zoowel bladeren als wortels, verder zaden, als eikels, granen enz. Zij duiken niet om het voedsel van den bodem te halen; om met den snavel den bodem te bereiken staan zij in ondiep water dikwijls in loodrechten stand in het water, waarbij alleen het achterdeel van het lichaam boven water uitsteekt.

Het slib van den bodem en van de waterkanten bevat voor haar steeds een massa voedseldeeltjes, die zij door het eigenaardige zeeftoestel, gevormd door de hoornlamellen van de snavelranden, geschikt bemachtigen kan en waarbij zij het welbekende slobberende leven maakt. Voornamelijk tegen den avond en 's nachts is zij in de weer en slaapt, waar zij niet gestoord wordt, een groot deel van den dag. De vlucht van de wilde eend is snel met krachtige, suizende vleugelslagen; op den trek vliegen zij in een lange schuine lijn achter elkander of in een stompen, ongelijkbeenigen V-vorm, overigens zonder eenige regelmaat dooreen. Hebben in den winter en in het voorjaar de paartjes zich eenmaal afgescheiden, dan vliegt de waard in den regel achter de eend. Op het land beweegt zij zich tamelijk snel, ofschoon haar gang waggelend is; zij zwemt weinig diep in het water liggende en duikt niet dan in nood. Haar stemgeluid is het bekende kwaken, dat bij den waard zachter en meer schor van toon is dan bij de eend, en dat deze het geheele jaar, uitgenomen den broedtijd laat hooren; bovendien beschikt de waard nog over een zacht, eenigszins fluitend geluid. Van de zintuigen is het gezicht minder hoog ontwikkeld dan het gehoor en dan de reuk, die vooral een groote rol speelt, een feit dat aan de kooilieden reeds lang bekend is. Na den broedtijd en op den trek verzamelen de wilde eenden zich tot groote vluchten, waarbij zich niet zelden troepen van andere zwemeenden voegen, die zich echter steeds eenigszins afgescheiden houden. In den winter bezoekt zij ook de zeekust, vooral de mondingen der rivieren en de zeegaten. Herhaaldelijk zijn in ons land bastaarden van de wilde eend met andere zwemeenden gevangen, het talrijkst bastaarden met den pijlstaart, verder ook met de smient, de krakeend, den wintertaling en de slobeend; van deze bastaarden, waarin kenmerken van de beide ouders terug te vinden zijn, zijn voor verreweg het meerendeel mannelijke exemplaren bekend, hetgeen verklaard moet worden door het feit, dat bij vrouwelijke exemplaren minder scherp de verschillende kenmerken te zien zijn. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het bedrijf der eendenkooien voor de vorming van bastaarden bevorderlijk is.

 

 
21