Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/316

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
174
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

slagpennen als bij het ♂; staartpennen zwartbruin met smalle geelwitte randen; onderstaartdekvederen geelwit, zwartbruin gevlekt. Iris donkerbruin; snavel olijfkleurig grauwzwart, ondersnavel bruinachtig vleeschkleurig; pooten vuil geelachtig grijs, vliezen grauwbruin. Vleugel 180–182, staart 75–80, snavel 36–38, loopbeen 29–30 mm.

Jeugdkleed. Gelijkende op het kleed van het ♀; vleugelspiegel bijna zonder glans.

 

Voorkomen en levenswijze. De blauwvleugeltaling is een Amerikaansche soort, die in Noord-Amerika broedende voorkomt en in het zuiden van Noord-Amerika, Middel-Amerika en het noorden van Zuid-Amerika overwintert. Hij is eenige malen in Europa waargenomen, o.a. driemaal in het Britsche rijk, eenmaal in Denemarken, eenmaal in Frankrijk en eenmaal ook in ons land, waar den 24sten October 1899 een jong ♂ bij Dokkum (Fr.) in een eendenkooi werd gevangen, dat zich thans in de verzameling van „Natura Artis Magistra" te Amsterdam bevindt. In levenswijze en wijze van nestelen komt deze taling met onzen zomertaling overeen. Ook de eieren gelijken op die van laatstgenoemde soort.