Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/341

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
185
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

meren, rivieren en slooten en in moerassen als broedvogel voor. In October trekt zij talrijk door en een aantal blijft hier overwinteren op de groote plassen en in de zeegaten, om in Maart, met de uit het zuiden komende doortrekkers, grootendeels te verdwijnen of zich naar de broedplaatsen te begeven. Buiten ons land broedt de slobeend in bijna geheel Europa beneden den poolcirkel, Noord-Afrika, Noord- en Midden-Azië tot Kamsjatka en Noord-Amerika. In den winter trekt zij tot Zuid-Europa, Noord- en Midden-Afrika, zelden tot Zuid-Afrika, Voor-Indië en Ceylon, Zuid-China, West-Indië en de Sandwich-eilanden. De slobeend maakt haar nest zoowel dicht bij het water als ver daarvan verwijderd, op Schouwen en op Texel bv. in de duinen tusschen helm; meestal ligt het nest op graspollen in of bij het water. Het nest bevat omstreeks midden Mei het voltallige legsel van 8–12 eieren, die bleek geelachtig of bleek groengrijsachtig zijn; 70 eieren uit Nederland in de collectie van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie varieeren van 49–55,5 mm. in lengte en 35–38,5 mm. in breedte. Het nestdons is donker grijsbruin met talrijke witte spikkels. Na ongeveer 4 weken broeden komen de kuikens uit, die alleen door het ♀ geleid en verzorgd worden. De slobeend verschilt in levenswijze in geen enkel opzicht van de andere zwemeenden. Zij bemachtigt haar voedsel, overeenkomende met dat van de wilde eend, zwemmend; zij duikt alleen bij gevaar en zij vliegt tamelijk langzaam met snelle en duidelijk hoorbare vleugelslagen. De stem van de slobeend is een kwaken, als dat van de wilde eend, maar vooral bij den waard dieper van toon. Bastaarden van de slobeend met den pijlstaart en met de wilde eend zijn enkele malen in ons land gevangen.

 

 
24