Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/389

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
213
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

benedenhals, voorste gedeelte van de borst, zijden van het lichaam, achterste gedeelte van den buik, anaalstreek en geheele verdere bovenzijde donkerbruin, vederen van borst, borstzijden, rug, schouders en zijden met min of meer duidelijke lichter bruine of vaal geelbruine randen; oorstreek, wangen, kin, keel, voorhals en zijden van boven- en middenhals licht bruingrijs; benedenborst en buik licht grijsbruin tot donkerbruin; slagpennen donkerbruin met bruingrijze binnenvlag en bruinzwarte punten; kleine slagpennen bruin met smalle, onduidelijke bruingrijze eindzoomen; onderdekvederen van den vleugel bruin, onderdekvederen van de groote slagpennen grijsachtig; staart donkerbruin. Iris donkerbruin; snavel zonder knobbel aan de basis, geheel zwart, soms echter eenige olijfgele vlekjes tusschen de neusgaten, die van binnen oranjegeel zijn; pooten olijf bruin, vliezen zwart. Vleugel 211–227, staart 79–94, snavel 42–46, loopbeen 41–44 mm.

Jeugdkleed. Gelijkende op dat van het oude ♀; vederen van de onderzijde grijswit met bruingrijs geband; over het geheel valer. Iris bruingrijs; snavel zwart, naar achteren toe vaalgrauw; pooten geelachtig olijfbruin, zwemvliezen zwart.

 

Voorkomen en levenswijze. De zwarte zee-eend is het geheele jaar door aan onze kust aan te treffen, zonder hier te broeden. Van September tot Mei is zij zeer talrijk en in groote vluchten langs de kust, in de zeegaten en op de wadden, soms ook op de binnenwateren in enkele exemplaren, waar te nemen. In den zomer worden geregeld grootere of kleinere vluchten langs de kust geobserveerd. De zwarte zee-eend broedt op IJsland, in Scandinavië, Schotland, Ierland, Finland, Lapland, Noord-Rusland, op Nova Zembla, Spitsbergen en in Noord-Siberië tot het Taimyr-schiereiland en wordt in den winter waargenomen tot in de Middellandsche, de Zwarte en de Kaspische zee. In Noord-Amerika wordt zij vervangen door de nauwverwante Oidemia nigra americana Swainson, die zich door een aan de punt een weinig opgebogenen snavel en door een lageren, zich meer naar voren uitstrekkende geheel gelen, aan de zijden rooden knobbel onderscheidt. De zwarte zee-eend broedt aan zoetwatermeren, niet ver van de zeekust en maakt haar nest dicht bij het water tusschen steenen of planten. Het bevat in Juni ongeveer 8 eieren, bleek geelachtig grijsbruin, 61,5–70 mm. lang en 44–46 mm. breed, omgeven door donkerbruin dons met onduidelijke lichte vlekken. De donsjongen zijn van boven donkerbruin, evenzoo op de borst; kin en keel zijn bruingrijs en de onderzijde grijsbruin. Het ♂, dat bij deze soort geen bepaald zomerkleed aanlegt, bekommert zich niet om de jongen. Op het land is de zwarte zee-eend zeer onbeholpen, maar des te behendiger in het water. Haar voedsel, dat zij steeds duikend bemachtigt, bestaat hoofdzakelijk uit schelpdieren, daarnaast ook andere waterdieren en plantenkost. Zij vliegt snel en meestal laag over het water en, wanneer er meerdere bij elkaar zijn, in een scheeve lijn achter elkaar. Haar stemgeluid is diep kraaiachtig, maar het ♂ laat in den paartijd een fluitend geluid hooren.