Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/402

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
220
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

De ♂♂ zijn in het tweede jaar pas volkomen in kleur.

Oud ♀. Over het geheel roestbruin of warm geelbruin, kop en hals met fijne bruine zwarte langsstreepjes, borst, bovenzijde en zijden van het lichaam met breedere bruinzwarte dwarsbanden op de vederen; schoudervederen bruinzwart met breede roestbruine eindzoomen; buik en anaalstreek bruin met onduidelijke donkerder bruine dwarsbanden; groote slagpennen zwartbruin, binnenvlag bruingrijs; buitenste kleine slagpennen donkerbruin met witte eindzoomen, de binnenste bruin met roestbruine zoomen; kleine en middelste bovenvleugeldekvederen zwartbruin met roestbruine randen; groote bovenvleugeldekvederen zwartbruin met witte eindzoomen; onderdekvederen bij den vleugelrand donkerbruin met licht geelbruine randen, de middelste grijswit; okselvederen wit, de buitenste met licht grijsbruine schachten en onduidelijke grijze vlekjes; staartpennen donkerbruin; onder- en bovendekvederen van den staart zwartbruin met geelbruine randen. Iris bruin; snavel olijfkleurig grauw, punt geelachtig; pooten olijfkleurig grijs, vliezen zwart. Vleugel 275–290, staart 90–108, snavel 50–53, loopbeen 46–52 mm.

Oud ♂ in zomerkleed. Kop en hals als van het hierna beschreven jonge ♂; borst en borstzijden wit, bruinzwart gevlekt; onderzijde en zijden van het lichaam bruinzwart; rug wit met bruinzwart gevlekt; stuit en bovenstaartdekvederen zwart; schoudervederen zwartbruin; vleugels als bij het bovenbeschreven oude ♂, echter zijn de verlengde binnenste kleine slagpennen wit met bruinzwarte punten; staart vaalbruin. Iris donkerbruin; snavel olijfgroen; pooten olijfkleurig grijsgeel, vliezen zwart.

Jeugdkleed. Gelijkt in teekening op dat van het oude ♀; echter is de grondkleur van het gevederte vaal donker grijsbruin; vederen van de bovenzijde met geelgrijze of vaal geelbruine randen; kop en hals vaal geelachtig grijsbruin met fijne bruinzwarte langsstrepen; streep boven het oog geelwit met zwarte langsstrepen; vederen van borst, onderzijde en zijden van het lichaam grijsbruin met vaal geelbruine of geelwitte dwarsbanden en eindzoomen; vleugels als bij het ♀, doch valer, de randen van de dekvederen geelachtig grijsbruin, de buitenste kleine slagpennen en de groote bovenvleugeldekvederen zonder witte eindzoomen; okselvederen grijswit met grijsbruine schachten; staart donkerbruin. Het jonge ♂ is aan de effen zwartbruine kopzijden en den donker zwartbruinen, bijna ongestreepten hals te herkennen. Iris bruin; snavel en pooten olijfkleurig grijs, vliezen zwartgrauw.

Donsjong. Bovenzijde van kop en lichaam, teugels, oorstreek, halszijden en achterhals bruin; onderzijde licht bruingrijs; streep boven het oog, kin en keel geelachtig grijswit. Iris bruingrijs; snavel vleeschkleurig grijs; pooten grijs.

 

Voorkomen en levenswijze. De eidereend bezoekt ons land jaarlijks in het winterhalfjaar; in sommige jaren is zij van September tot April aan de kust, in de zeegaten en op de wadden tamelijk gewoon, in andere jaren bepaald zeldzaam. Zij verschijnt meestal in kleine vluchten, van enkele voorwerpen tot dertig à vijftig stuks toe, die zich ophouden bij de steenen pieren en de mosselbedden. Ook in den zomer is zij in