Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
22
FAMILIE COLYMBIDAE — ZEEDUIKERS.

Voorkomen en levenswijze. De ijsduiker bewoont het noorden van Europa, Azië en Amerika en is broedend waargenomen in Spitsbergen, IJsland, Noorwegen, Finland, Siberië, Alaska en Groenland. Bij de Shetland-eilanden en de Hebriden wordt hij het geheele jaar door gezien, doch zekere gegevens, dat hij ook daar broedt, ontbreken. Langs de westkust van Europa gaat hij 's winters zuidelijk tot de Middellandsche zee en wordt in dat jaargetijde zeer enkele malen ook aan onze kust of meer in het binnenland waargenomen, meest jonge voorwerpen of oude in winterkleed. Voorwerpen in prachtkleed zijn uiterst zelden bij ons waargenomen; voor zoover mij bekend, is het ♂ in prachtkleed, geschoten 15 Mei 1856 bij Wieringen in de collectie van Wickevoort Crommelin, thans in 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, het eenige volkomen uitgekleurde stuk, dat met zekerheid in Nederland is geschoten. Wel zijn in de Museumscollectie nog twee oude voorwerpen, door Schlegel geëtiketteerd „Mer du Nord", aanwezig, maar of deze werkelijk binnen de grenzen van ons gebied zijn bemachtigd, is niet uit te maken. Slechts eenmaal heb ik een voorwerp van deze soort ontvangen en weleen jong ♂ in winterkleed, dat 27 December 1909 op het Marsdiep bij Texel geschoten werd. In de collectie van het Museum zijn verder nog aanwezig een jong ♀ in winterkleed, 12 December 1869 in Zuid-Holland geschoten, en 1 jong ♂ in winterkleed, 10 December 1872 op het Alkmaarder meer bemachtigd, beide uit de collectie van Wickevoort Crommelin.

De ijsduiker bewoont buiten den broedtijd hoofdzakelijk de zeekusten, soms de open zee ver van de kust af. Volkomen aan het waterleven aangepast is het een uitstekende zwemmer en duiker, die 2 à 3 minuten lang onder water kan blijven. Vliegen doet hij zelden, doch hij kan zich met snelle vleugelslagen met vooruitgestrekten hals en achteruitgestrekte, gespreide pooten, met niet geringe snelheid voortbewegen. Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit visschen, zelfs ter lengte van een voet, die, wanneer zij te groot zijn om geheel in te slikken, door hem aan de oppervlakte in stukken verdeeld worden. Gelijk alle vischeters kan hij groote hoeveelheden verorberen. Het stemgeluid is een ver hoorbaar geloei en gehuil, dat de vogel echter bijna alleen in den paartijd laat hooren. Hij broedt op nabij de zeekust gelegene binnenwateren en maakt zijn nest op den oever op korten afstand van het water; het bestaat uit een weinig droog gras en vergane planten tot een onordelijk geheel vereenigd. Het legsel, dat in Juni gereed is, bestaat slechts uit 2 eieren, die olijfgroenachtig donkerbruin met donkergrijze en zwarte vlekken bedekt zijn. Zij zijn volgens Rey 86,4–100,2 mm. lang en 55,9–61 mm. breed. Zij worden door beide ouders afwisselend bebroed, die ook gezamenlijk de zorg voor de zwartbruine, van onderen iets lichtere donsjongen op zich nemen.