Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
24
FAMILIE COLYMBIDAE — ZEEDUIKERS.

wateren regelmatig ieder jaar in het winterhalfjaar in weinige exemplaren. Bijna steeds zijn de voorwerpen nog in winterkleed of in het begin van overgang; voorwerpen in prachtkleed worden slechts zeer zelden aangetroffen. Deze soort bewoont het noorden van Europa en Azië en is als broedvogel geconstateerd in Schotland, op de Hebriden, de Orkaden, de Shetland-eilanden, in Scandinavië, Lapland, Finland, Pommeren, Oost- en West-Pruisen, het noorden van Rusland, Siberië en Kamsjatka. In den winter wordt zij tot in de Middellandsche, de Zwarte en de Kaspische zee waargenomen. In het westen van Noord-Amerika wordt zij vervangen door een kleineren vorm met lichter grijzen kop, die overigens gelijk gekleurd is (Colymbus arcticus pacificus Lawr.).

In levenswijze verschilt de parelduiker niet veel van den ijsduiker. Hij is echter minder aan de zee gebonden dan deze en broedt ook op binnenwateren, die soms zeer ver van de zee verwijderd zijn. De wijze van nestelen komt ook overeen, evenzoo de kleur van de eieren, die iets kleiner zijn, volgens Rey 75,7–92,8 mm. lang en 45,5–54 mm. breed. Zijn stemgeluid beschrijft Seebohm als volkomen gelijkende op het gillen van een kind.